Van fotografie naar expressie
Wat wekte je interesse in schilderen?
Eerst hield ik mij bezig met fotografie. Daar ben ik heel lang tevreden mee geweest; je kunt er prachtige dingen mee doen. Maar je kunt het nooit zo krijgen als je wilt. Op een gegeven moment wilde ik iets maken dat je helemaal zelf in de hand hebt.
Van jongs af aan heb ik een voorkeur gehad voor tekenen en schilderen. Er hoefde geen schilder iets te doen langs de kant van de weg of ik was er niet bij weg te slaan. Ik weet nog hoe iemand de kerk van Rolde aan het schilderen was. Ik vond het fantastisch! Maar het is pas echt tot het idee schilderen gekomen toen ik bij een vriend thuis wat zag hangen. Hij zei: ja, dat heb ik geschilderd. Ik stond paf. Kan dat? Een schilderij is iets wat je koopt. Zou je zelf wat kunnen maken? Dat was nooit in me opgekomen. Dat stond ver af van tekenen.
Met schilderen kan je een situatie makkelijker naar je hand zetten. En je kunt er veel makkelijker een bepaalde expressie in krijgen dan in een foto. Een foto is altijd: tot daar aan toe. Als schilder kan je meteen ingrijpen; via kleur, via een bepaalde vervorming van personen of de werkelijkheid. Dingen overdrijven.
Als die expressie zo belangrijk is, kan ik me voorstellen dat je niet heel realistische schilderkunst nastreeft.
Dat is inderdaad een belangrijke kwestie. Je kunt heel realistisch gaan werken, maar dan had je ook een foto kunnen maken. Je kunt ook heel abstract gaan werken, het tegenovergestelde. Maar dan maak je iets wat na verloop van tijd niet echt bevredigend is; alleen vorm en kleur waarmee je geconfronteerd wordt.
Vanaf het begin af aan wilde ik iets van beide hebben. Ik wil iets hebben van figuratie. Maar je moet ook kunnen zien: hier heeft iemand iets door zijn hoofd laten gaan. Alleen zo kun je er dingen in verwerken, of kom je tot een aanpak of een hele manier van schilderen. Zowel het expressionisme als het impressionisme interesseren mij. Het impressionisme is de werkelijkheid al behoorlijk naar je hand zetten: precies datgene wat je leuk en interessant vindt, schilder je. Het expressionisme gaat nog veel verder omdat je nog duidelijker je eigen stemming of gevoel erin kunt verwerken. Of het idee dat je over een onderwerp hebt.
Ik heb het meteen interessant gevonden om grote schilderijen te maken. Ik heb geen fase gehad van kleinere schilderijtjes maken. Het is moeilijk om daarin die expressie te krijgen. Je moet ruimte hebben. Om stukken leeg te laten. Met vlakken te werken.
Inspiratie
Welke schilders inspireren je?
Ik kan er zo wel tien noemen. Ook mensen die schilderen op een manier die ik helemaal niet doe, maar die iets met de werkelijkheid doen wat fascinerend is. Bijvoorbeeld Andy Wyeth, die grote schilderijen en aquarellen maakt, en tempera’s. Zo zou ik het zelf nooit doen, maar ik vind het wel prachtig om te zien. Alles wat die man schilderde maakte op mij een diepe indruk omdat er een bepaalde sfeer in zat. Weinig kleurgebruik. En toch heeft hij de werkelijkheid naar zijn hand gezet en kan je duidelijk zien: dit is Andy Wyeth.
De aquarellen van John Blockley: landschappen op een heel andere manier dan anderen doen. Theo Kurpershoek heeft een heel erg aangename manier van schilderen: figuratief, herkenbaar maar toch heel los geschilderd. De schilderijen van Kees Verweij: de manier waarop die man met de verf omgaat en de sfeer naar zijn hand zet door het gebruik van dikke verf. Met stillevens notabene. Of nog dikker: de verf-met-zandschilderijen van Armando.
Als ik denk aan landschappen dan zijn er zeker twee mensen voor mij interessant: Otto de Kat en Wim Oepts. Vooral die laatste, omdat hij voor mij precies staat tussen figuratie en abstractie. Hele stukken en vlakken zet hij er bijna geometrisch in. Dat is dan het veld op de voorgrond. Wat het precies is, zie je niet. Niet belangrijk. En dan ook nog eens de kleuren die hij daarvoor gebruikt. Een zwart vlak. Een oranje vlak. Otto de Kat heeft landschappen gemaakt en stillevens waarbij het perspectief niet klopt. Verwrongen. Dat vind ik heel mooi. Het zijn beide schilders die naar abstractie toewerken, maar nooit abstract worden. Het blijft altijd zichtbaar wat het is.
Werkwijze
Hoe ontstaat een schilderij?
Ik denk er eerst over na, en dan kijk in mijn schetsboek of het iets kan worden. Door de vorm te schetsen en schaduw, licht en donker in te vullen op een manier die me aanstaat. Met het tekenen zie ik: dat moet straks de donkere kant gaan worden. Als ik dat heb gedaan zet ik het heel vaag op doek en dan begin ik al gauw met kleur te werken. Niet al te duidelijk, zeker niet strak omlijnd. Langzamerhand begin ik wat te herkennen van wat ik eigenlijk wil. En dan begint het eeuwige werken om het er ook echt sprekend uit te krijgen.
Ik zal zeker een week of anderhalve week of twee weken aan hetzelfde onderwerp werken. Soms is het in een keer af, soms zet ik het eerst even weg. Vaak werk ik aan meerdere dingen tegelijk. Iets is nog niet helemaal naar mijn zin, maar ondertussen heb ik alweer zin om aan iets nieuws te beginnen. Het kan best zijn dat ik het dan twee of drie jaar later zie staan en dan denk: er zit toch iets in. Soms ga ik verder op het oorspronkelijke idee, maar het kan ook best iets heel nieuws worden. Het gebeurt wel dat ik ineens heel verrassend iets doe met dat doek, zomaar wat woeste vegen, en ineens denk ik: hé, nu komt het. Iets wat er helemaal niet in thuishoorde waardoor je ineens tot het idee komt: dit was het.
Een schilderij is af wanneer de vorm, de kleur en de totale sfeer die het oproept me bevallen. Dan moet ik erop letten dat ik niet te ver doorga. Klaar zo.
Vind je het jammer als het direct af is, als een goed boek dat je uit hebt?
Nee, want ondertussen dacht ik al weer: ik wil ook dat en dat gaan maken. Het komt haast nooit voor dat ik een maand niet schilder omdat ik niks weet te schilderen. Als ik niet schilder is het omdat ik er geen zin in heb of er te weinig tijd voor heb.
Onderwerpkeuze
Wat inspireert je in het maken van landschappen?
Meestal de vorm. Dat is de basis. Heuvels, een boompartij die ik meteen als geheel zie. Er komt vaak een soort diagonaal in. Daar komt bij: het licht. Iets kan nog zozeer de vorm zijn, je wordt er zelden door geïnspireerd als er niet ook nog een bepaalde lichtval in zit. Zo kan het best zijn dat overdrijvende wolken ineens donkere partijen maken waarvan je zegt: dat moet ik hebben! En als dat er niet is, dan maak ik ze wel.
Dat is eigenlijk heel fotografisch.
Ja, dat is fotografisch gedacht. Dat komt vanuit mijn geschiedenis van fotograferen. Ik kijk veel naar licht en donker, naar wat uitgelicht wordt. Zo weet ik ook de mogelijkheden van een landschap. Stel dat hier het licht over kwam, dan kwam dát naar voren, sprong dít eruit… geweldig!
Mensen schilderen vind ik leuk, maar niet portretten. Ik heb me afgevraagd: waarom heb ik een voorkeur voor landschappen en niet voor portretten? In een landschap kun je alles kwijt. Daar kun je in vervormen zoals je wilt. Bij portretten gaat dat niet helemaal, zelfs niet bij expressionistische portretten. Ook de kleur: het kan best zo zijn dat er een blauwe lucht is bij een landschap. Maar die kan ik niet gebruiken, die kleur. Ik kies de keur omdat het schilderij dat nodig heeft. Als dat oranje is omdat dat precies bij de sfeer en de idee van die plek past, dan doe ik dat. Of groen. Net zoals je wolken, als je die al gaat gebruiken, precies kunt toevoegen om de compositie goed te maken. Ook al is dat volstrekt onrealistisch. Ik maak er net zo goed een groene wolk in als ik denk: dat is goed, op die plek.
Soms blijkt iets in de praktijk toch geen goed onderwerp te zijn. Vaak heb ik dat met bouwwerken. Het wordt te stijf. Soms ben ik eigenwijs en pak ik toch zo’n onderwerp aan. Maar dan zit ik me te ergeren aan bepaalde dingen die er toch in moeten omdat ze bepalend zijn. Ramen, deuren enzo. Je ziet dan als je zo’n onderwerp doet, dat het jezelf als schilder beperkt. Mensen kan ik goed schilderen als gestalte, als figuur. Maar bouwwerken zijn moeilijk. Die moet je eigenlijk net als Monet zo vaag mogelijk houden, niet al te precies. En bijvoorbeeld Vincent van Gogh springt zo om met de lijnen van het kerkje in Auvers dat het helemaal niet meer realistisch is. Maar langzamerhand komt er iets heel krachtigs naar voren. Dat is het expressionisme. Dat is wel een manier waarop ik het zou willen doen.
Het ultieme schilderen
Schilder je altijd landschappen waar je zelf bent geweest?
Dat is wel belangrijk. Als ik er zelf heb gestaan en ik heb er gelopen… Veel van mijn schilderijen ontstaan bij het wandelen. Ik kom ergens door en denk: hé, dat is mooi, dat moet ik onthouden, daar ga ik iets mee doen. Schilderijen die ik niet kwijt wil, zijn altijd schilderijen waarvan ik weet: ja, daar stond ik en het was zus-en-zo en het is heel goed gelukt om de sfeer van dat moment, op die plek, in het schilderij te krijgen.
De mistral bij Aureille, ’s morgens heel vroeg, de bomen stonden scheef en het licht kwam van de andere kant, de schaduw van de bomen op het pad…dat schilderij wil ik niet kwijt. Ik zie dat als een opvallend stukje van mijn leven, een voltreffer van de omringende wereld.
Aureille, mistral, 2023, Olie op doek, 60 x 80 cm
Is dat wat het tot een goed schilderij maakt?
Dat kan ik moeilijk zeggen. Het wil niet zeggen dat de schilderijen waar ik op gesteld ben omdat daar een stuk van mijn leven in zit, ook mijn beste schilderijen zijn. Het schilderij van Kenia, langs de weg, dat rommelige, dat is het helemaal. Dat zou ik dus ook nooit kwijt willen. Maar alleen anderen kunnen er over oordelen of het een goed schilderij is.
Kenia, langs de weg, 2006, olie op doek, 50 x 60 cm
Waar ben je naar op zoek: naar een volmaakte uiting van jouw stijl of iedere keer iets nieuws?
Dat zou betekenen dat ik wist wat mijn eigen stijl was. Er zijn wel mensen die in mijn schilderijen een soort eigen werkwijze of stijl zien. Maar ik kan rustig schilderijen maken die afwijken van wat ik tot dan toe heb gemaakt. Omdat ik denk: dat vind ik interessant om nu zo te schilderen. Ze zeggen wel eens van de schilder Kees Verweij: hij sloeg alle zijwegen in die hij tegenkwam. Dat heb ik ook wel. Soms maak ik iets op een manier waarvan ik vind dat het past bij het onderwerp. Je hebt duizenden schilderijen gezien en in je hoofd leven ze door. Soms zie je iets wat je aan een bepaald schilderij doet denken en dan maak je het in die stijl. En een volgende keer doe ik het eens anders. Maar de grootste gemene deler is toch dat men kan zien: ja dat is een schilderij van jou. Ik ben nog nooit schilderijen tegengekomen die précies zo geschilderd zijn als ik het doe. Dat vind ik ook wel leuk.
Is er een schilderij wat voor jou het toppunt is van alles wat je ooit tot uiting probeerde te brengen?
Een schilderij waarvan ik zeg: dat heeft het voor mij helemaal, zo zou ik willen dat al mijn schilderijen zijn? Nee, dat zou ik niet kunnen zeggen. Met fotografie had ik dat meer. Dat is ook de reden dat ik daarmee ben gestopt. Er is een verhaal van een fotograaf die iets stond te maken en dacht: dit is bijna net zo goed als wat ik eerder gemaakt heb. Dan ben je zinloos bezig. Je moet niet op zoek zijn naar het overtreffen van iets wat je eerder hebt gemaakt. Dan ben je niet meer vrij.
Komt er een punt dat je zegt: nu is het klaar?
Dat kan ik me niet voorstellen. Ik weet dat mensen op een bepaalde leeftijd wel uitgeschilderd zijn. Als ik mezelf zou gaan herhalen met landschappen dan zou dat voor mij wel het punt zijn om te stoppen. Dan moet ik wachten tot ik weer nieuwe ideeën krijg. Soms heb je even minder inspiratie. Ik kan wel weer dit gaan doen of dat gaan doen. Dan ga ik desnoods twee maanden niet schilderen maar dan komt er wel weer iets. Dan ineens ontstaat er een schilderij zoals dat met het donkere veenwater. Dat is even heel wat anders.
Het allerleukste is als je schildert en aan het eind van de middag iets gemaakt hebt waarvan je zegt: dit had ik nooit gedacht, dat het zo werd. Dat je verrast bent door wat het geworden is. Dat is het toppunt van vreugde.